-
1 repasser
repasser [rəpaasee]1 weer langskomen ⇒ weer voorbijkomen, terugkomen♦voorbeelden:1 weer overtrekken ⇒ overgaan, oversteken4 slijpen5 strijken6 repeteren ⇒ nog eens doornemen, bestuderen♦voorbeelden:3 il a repassé les événements dans son esprit • hij heeft zich de gebeurtenissen weer voor de geest gehaaldv2) oversteken4) weer draaien5) slijpen6) strijken7) repeteren -
2 recouvrage
-
3 recouvrir
recouvrir [rəkoevrier]4 omvatten♦voorbeelden:recouvrir un livre • een boek kaftenrecouvrir une maison • een nieuw dak op een huis zettenrecouvrir un oreiller d' une taie • een kussen met een sloop overtrekken♦voorbeelden:2 le ciel s'est recouvert • de hemel is weer bewolkt, betrokkenv2) verbergen3) omvatten
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Нидерландский